(Interview afgenomen 30 november 2023. De geïnterviewde is akkoord gegaan met de tekst en met plaatsing op de website van het Kennniscentrum Euthanasie bij psychisch lijden en op mijn eigen website.)
Mandy krijgt binnenkort euthanasie wegens psychisch lijden

‘Ik heb driehonderd procent mijn best gedaan.’

Mandy, 28 jaar, woont in een fort van de stelling Amsterdam, tussen de weilanden van Noord-Holland. Er is een instelling voor beschermd wonen in gevestigd. ‘Eigenlijk ben ik hier een beetje een vreemde eend in de bijt’, zegt ze als ik haar eind november opzoek. ‘Er zijn hier ruim twintig autisten, waar ik trouwens prima mee kan opschieten, al ben ik zelf geen autist. Ik woon hier tot ik euthanasie krijgt. Over een maand, hoop ik.’

Ze heeft toegestemd in een interview voor KEA, niet omdat ze er zelf iets aan zal hebben, maar omdat ze wil dat er meer psychiaters en huisartsen komen die de zwaarte van psychisch lijden herkennen en erkennen. Euthanasie voor mensen zoals zij moet uit de taboesfeer gehaald worden, ze wil dat het een behandeloptie wordt. In ons gesprek gebruikt ze een paar keer het woord reddingssyndroom. Veel mensen in de GGZ lijden er volgens haar aan. ‘Mijn behandelaars hebben jarenlang gezegd dat ze zoveel potentie in me zagen, me zo heel erg het leven gunden, geluk en weet ik veel wat. Ik voel zelf ook heel duidelijk dat het onnatuurlijk is om zo uit het leven te stappen. De mens heeft een oerinstinct om te overleven. Maar voor mij is euthanasie de enige optie.’

We praten met elkaar in het binnenste van het fort, waar de oorspronkelijke architectuur nog grotendeels intact is: smalle gangen, gebogen plafonds, oude muren. We zitten in een ruimte die gebruikt wordt als spreekkamer, grijs, zonder huiselijkheid. Maar aan het eind van ons gesprek mag ik haar kamer zien, een kleine ruimte die warm en knus aanvoelt. Ze voelt zich hier thuis vanaf het begin, na de verhuizing uit een andere zorginstelling, anderhalf jaar geleden. Voor het eerst in haar leven, zegt ze.

Ze zit een beetje opgevouwen in haar stoel tegenover me. Ze kijkt me recht aan als ze praat, door een bril met grote ronde glazen in een zwart montuur. Mandy zoekt zorgvuldig naar haar woorden, er zitten lange pauzes tussen waarin alleen het getik te horen is van het lepeltje waarmee ze in haar allang lege koffieglas roert terwijl ze nadenkt. Als ik later naar de geluidsopname luister valt me op dat haar stem vrijwel steeds hetzelfde volume en dezelfde toonhoogte heeft.

Het duurt even voor het gesprek op gang komt. Nadat ik mezelf heb voorgesteld vraag ik haar naar de voornaamste feiten van haar leven. Ze heeft haar havodiploma gehaald en is daarna sociaalpedagogische hulpverlening gaan studeren. Daar hoefde ze niet hard voor te leren, ze denkt dankzij haar eigen ervaringen. Toen ze in het vierde jaar haar scriptie moest schrijven kon ze het niet meer aan. Ze heeft nog wel een tijdje gewerkt in de naschoolse opvang. Ze was als kind al depressief, maar pas vanaf haar dertiende kreeg ze te maken met de hulpverlening.

Ik vraag naar het gezin waarin ze opgroeide. Ze begint aarzelend te antwoorden. Eerst noemt ze het een ‘gewoon gezin’: een moeder, een vader, een tweeëneenhalf jaar jonger zusje. Haar vader verliet het gezin toen ze negen was.

Ik onderbreek een lange stilte met de vraag of het ondanks de scheiding wel een goed gezin was. Ze zegt dat ze altijd, tot de dag van vandaag een hele lieve moeder heeft. ‘Maar mijn vader is wel altijd…een probleem geweest. Toen ik een jaar of drie vier was, werd hij werkloos. Daarna voerde hij zo goed als niets uit. Ik kan me niet herinneren dat hij zich bezighield met onze opvoeding. Het kwam op mijn moeder neer, ook wel op mijn opa en oma van moederskant. Mijn moeder hield de tent draaiende, absoluut. Ze is gaan werken, nam alles op zich wat ze op zich kon nemen.’

Ze noemt zichzelf iemand die altijd probeert anderen in bescherming te nemen. Daarom vindt ze het moeilijk om details te geven over het gezin waarin ze opgroeide. Het vertrek van haar vader heeft ze als traumatiserend ervaren. Ze voelde zich verantwoordelijk voor haar zusje, zag de inspanning die haar moeder moest leveren. Na de scheiding trok haar vader in bij een ander gezin, waar ze in weekenden met haar zusje logeerde in het kader van de bezoekregeling na de scheiding. Tegen die weekenden zag ze erg op, maar dat heeft ze pas veel later aan haar moeder verteld. ‘Ik heb altijd een heel erg schuldgevoel naar mijn moeder gehad. Ze hield zich heel sterk en groot, ik wilde het voor haar niet nóg moeilijker maken. Ik had het gevoel dat ik in twee werelden leefde.’

Ze betaalde een hoge prijs, ontwikkelde een eetstoornis en andere gedragsproblemen. Toen ze daardoor op haar dertiende bij de GGZ terecht kwam, vertelde ze niets over de achtergronden van haar moeilijkheden. Dat deed ze pas op haar twintigste.

‘En ondertussen deed je de havo en daarna je studie.’

‘Ja, ik was erg perfectionistisch. Het gaf afleiding. Ik had een enorme drang om zo normaal mogelijk te zijn. Gelukkig ben ik gezegend met een goed stel hersens, dat is lange tijd mijn redding geweest. Ik had een dubbelleven, met een masker op. Mijn vrienden wisten zelfs niet dat ik bij een psycholoog liep.

Ze wil buiten even een sigaretje gaan roken. Of ik dat goed vind. Een rare vraag misschien, zegt ze.

De onderbreking komt me goed uit.

‘Ik moét lijden.’

Na een paar minuten zit Mandy weer tegenover me, in precies dezelfde houding, opgevouwen in haar stoel. Ze vraagt of ik nog koffie wil. Maar ik wil het gesprek weer oppakken bij waar we gebleven waren en vraag hoe de relatie met haar moeder nu is. Ze denkt lang na over haar antwoord, terwijl ze weer in de lege koffiebeker roert. Tenslotte zegt ze de relatie met haar moeder best ingewikkeld te vinden.

‘Ze is altijd achter me blijven staan, maar er is steeds een olifant in de kamer als we elkaar zien. In de euthanasie steunt ze me in alles. Ze erkent mijn ondraaglijk lijden, dat is voor mij heel waardevol. Maar we spreken eigenlijk allebei een andere taal, terwijl we tegelijk zoveel van elkaar houden. Ze heeft nooit hulp gezocht, dat vindt ze niet nodig. Dat is wel altijd een discussiepunt tussen ons…’

Ik vraag haar of ze wil proberen te beschrijven hoe ze haar leven ervaart. Dit keer komt haar antwoord direct: ‘Ik heb de overtuiging ontwikkeld dat ik moét lijden. En nog heel veel andere overtuigingen. Ik heb mijn hele leven moeten óverleven, geprobeerd het leven leefbaar te maken. Maar er blijven zoveel dingen in mijn hoofd, demonen noem ik ze, die zijn zoveel sterker dan wat dan ook, dat ik de keuze heb moeten maken om dan maar van deze wereld weg te gaan. Ik kan hier niet meer zijn. Ik lever elke dag een gevecht om te doen wat ik moet doen. Zoals zes keer per dag eten, dat is elke keer een grote angst. En het smaakt me nooit, het puur hard werken. Ik heb dwangmatigheden en vaste routines waardoor iedere dag bepaald wordt. Daarbuiten kan ik gewoon niets. Ik ben bijvoorbeeld vóór dit gesprek gaan plannen hoe ik mijn routines vandaag kan volhouden. Dat werd heel lastig, omdat ik niet wist hoelang het zou duren. Zo zijn er meer dingen. Ik zie nog wel eens mensen, maar er is niks meer spontaan. Ik zie overal tegenop. Eerlijk gezegd vind ik er niets aan, aan dit leven. Dat wist ik al eerder, maar een jaar geleden ben ik tot de conclusie gekomen, niets gaat me helpen, dit is wat het is. En dat heb ik tegen mijn begeleiders hier gezegd. Toen werd er nog wel gepraat hoe we verder zouden kunnen gaan met behandelen, maar ik heb gezegd: niet meer. Stoppen. Er kwamen momenten dat ze inzagen dat ik ondraaglijk lijd. En ze gaven toe dat ik altijd mijn best heb gedaan, me voor driehonderd procent heb ingezet.’

‘Heb je alles moeten ondergaan wat er maar te bedenken valt?’

‘Uiteindelijk niet, daar was ik wel heel erg bang voor, maar op een gegeven moment is er in overleg met mij besloten dat er geen redelijke opties meer zijn. Ik heb gedaan wat ik kon, traumabehandeling, dagopname, medicatie, crisisopnames, gedragstherapie, noem het allemaal maar op.’

Ik vraag of er nog iets is waar ze plezier aan beleeft en betrap me erop dat ik dus ook naar lichtpunten zoek – terwijl Mandy duidelijk genoeg is geweest. Toch denkt ze na over mijn vraag. ‘Plezier is een groot woord. Maar een tante heeft twee kinderen, een van een paar maanden en een van twee jaar. Als ik de baby in mijn armen heb kan ik een soort rust ervaren, voel ik me afgeleid. Maar in mijn hoofd is het nooit stil. Chaos. Geschreeuw. Getètter. Allerlei stemmetjes over wat ik moet doen, wat ik niet goed doe. Ik kan heel moeilijk in het moment zijn.’

Stilte.

Dan: ‘Ik heb wel veel aan het wekelijkse contact met mijn belangrijkste vriendin. Ze steunt me ook in mijn euthanasieproces. Ze is net zo oud als ik, tien jaar geleden leerde ik haar kennen op de dagbehandeling. Met haar gaat het nu een stuk beter.’

‘Zijn er mensen die je niet steunen? Die willen dat je het niet opgeeft?’

‘Dat valt verbazingwekkend mee. Daar ben ik heel dankbaar voor. Mijn moeder, mijn stiefvader, tante, oma zelfs staan achter mijn keuze. Ik was er eerst heel bang voor dat ze me niet zouden steunen. Natuurlijk vinden ze het idee verschrikkelijk dat ik er straks niet meer ben, maar ze zien dat ik dag in dag uit alleen maar aan het overleven ben.’

Wachttijden

‘Willen je behandelaars hier de euthanasie geven?’

‘Nee.’

‘Weet je waarom niet?’

‘Ik heb er niet naar gevraagd, maar me erbij neergelegd. Mijn psychiater heeft wel gezegd dat we een behandelingspauze nemen en dat ik bij het Expertisecentrum Euthanasie zou worden aangemeld. Dus ze steunen me wel, maar dan had het nog heel lang kunnen duren, want ze hebben daar lange wachttijden. Ik heb iemand gekend die twee jaar heeft moeten wachten. Dat is voor mij onmogelijk. Ik heb gezegd dat ik dan zou gaan stoppen met eten en drinken. Dat is, denk ik, een manier die het voor mijn nabestaanden dragelijk zou maken. Menselijk.’

Ze vertelt dat ze geluk heeft gehad dat het niet zover heeft hoeven te komen. Na haar komst hier kreeg ze een nieuwe huisarts. ‘Bij het eerste gesprek zei ze al dat ze met me mee zou lopen als ik uit het leven wilde stappen. Dat was echt een geschenk. Maar ja, toen moest er nog een psychiater gevonden worden voor de second opinion. Gelukkig is Menno de laatste tijd bekend geworden door KEA en zo, en mijn GGZ-psycholoog heeft me hem aangeraden. En nu weet ik sinds een maand of anderhalf dat ik euthanasie krijg. De huisarts gaat het doen. Het zou begin februari worden, maar ze gaat met vakantie, dus ik hoop dat het begin januari wordt. Nu ik eenmaal voel dat ik mag gaan, wil ik eigenlijk dat het liever gisteren dan vandaag gebeurt. Maar ik vind het voor de mensen om me heen een naar idee als het december zou worden. December…dat voelt gewoon niet oké. Een maand is ook nog wel te overzien. Dan kan ik het hier een beetje los gaan laten. Dat ik nog een maand, iets meer misschien, rust krijg, omdat ik weet, dan mag ik gaan, dat is het einde.’

Mandy zou wel willen dat ze in een hospice overlijdt, maar die willen niet. Ze hoopt dat het hier, in het fort kan en anders moeten ze met een alternatief komen. Haar moeder, stiefvader, haar zusje met haar vriend zullen er zeker bij zijn. Ze hoopt ook haar vriendin, daar is ze mee in gesprek. ‘Ik zou het heel fijn vinden. Ze staat heel dicht bij me in het proces.’

Omdat ze eerder zei dat ze van deze wereld weg wil gaan vraag ik of ze gelooft dat er na de dood iets is. Ze antwoordt zonder pauze.

‘Ik geloof zeker dat er meer is dan het leven hier. Ik ben christelijk opgevoed, dus dat er een hemel is en een God. Maar dat weet ik niet precies zo, ik heb me er ook nooit zo in verdiept.’

‘Zou je zonder die overtuiging ook voor euthanasie hebben gekozen?’

Weer overweegt ze haar antwoord zorgvuldig. Er komen drie ‘ja’s’ met lange pauzes ertussen.

‘Ik kan hier sowieso niet verder. Ik ben ook niet bang voor wat er kan komen. Het kan niet erger worden dan wat het nu is en als dat toch zo zou zijn, dan…dan is het wat het is.

Maar ik hoop dat waar ik terecht kom ik niet hoef te voelen, te denken, te verwachten. Dat ik er gewoon puur ben en er verder niets is. En ik hoop dat ik op een bepaalde manier bij mensen kan blijven, tussen aanhalingstekens dan, hier op aarde een stukje met ze mee kan wandelen, op een manier waarvoor ik niet echt woorden kan vinden. Als ik een vlinder zie kan ik bijvoorbeeld mijn opa bij me voelen, hij paste vroeger op me. Kijk, ik heb mensen in mijn hart gesloten en mensen hebben mij in hun hart gesloten en dat zal blijven, wat je in je hart bewaart, raak je nooit meer kwijt. Ik zal er straks fysiek niet meer zijn, maar misschien kan ik voor degenen bij wie ik in hun hart zit nog iets betekenen.’

(Mandy is op 27 december 2023 rustig overleden in het fort)