Enkele maanden na zijn eerste euthanasie zit psychiater Van Schendel al in een tweede traject
‘Ik verwachtte heel gespannen te zijn. Maar ik voelde me best rustig.’
Matthijs van Schendel dacht vooraf dat hij wel behoorlijk gespannen zou zijn op die dag, in juli 2024, dat hij voor de eerste keer een psychisch zwaar lijdende patiënte euthanasie zou verlenen. Maar toen hij eenmaal bij zijn patiënte was voelde hij zich best rustig.
Hij vertelt me over zijn ervaringen tijdens een tweede gesprek, drie maanden na het eerste. Toen ging het over de lange aanloop naar zijn beslissing om ten langen leste gehoor te geven aan de doodswens van een bewoonster van de GGZ-instelling waar hij tot voor kort had gewerkt. We spraken over zijn zoektocht naar antwoorden op de vraag of en hoe hij euthanasie wegens psychisch lijden zou kunnen uitvoeren.
Bedenktijd
We ontmoeten elkaar weer in Bergen op Zoom, deze keer in de gelagkamer van een ouderwets hotel tegenover het station. Het is alsof we elkaar al langer kennen. Deze keer geen aarzelend begin van het gesprek. Het helpt dat we in die drie maanden beiden geconfronteerd zijn met lichamelijk ongemak. Hij met rugklachten die hem enige tijd aan bed kluisterden, ik met een geopereerd dijbeen na een val van mijn fiets. Allebei opgelucht dat we weer mobiel zijn begin ik met Matthijs te vragen of hij het eerste interview alsnog gepubliceerd wil zien op de site van KEA. Mijn verslag staat inmiddels al die tijd ‘on hold’. Na eerste lezing had hij me bericht zich er helemaal te herkennen, maar nog wat bedenktijd te willen voor hij ermee in de openbaarheid zou treden. Hij realiseerde zich dat hij zich behoorlijk kwetsbaar maakte met zijn openhartigheid. Daarnaast had hij die tijd nodig om zich te verstaan met de betrokkenen bij het euthanasietraject, waaronder in de eerste plaats natuurlijk zijn patiënte. En dan barstte ook nog kort na het interview een fel debat los over euthanasie wegens psychisch lijden. De toon werd 26 juni gezet door de als gezaghebbend beschouwde psychiater Jim van Os. In een opiniestuk op de website van Trouw stelde hij dat “wat begon als een middel om humane stervensbegeleiding te bieden, dreigt te verworden tot een manier om jongeren die niet in de neoliberale maatschappij passen de dood in te jagen.” Een paar weken later onthulde psychiater Damiaan Denys in een interview in NRC dat een groep van vijftien psychiaters zich al in april tot het Openbaar Ministerie had gewend met de vraag of er bij euthanasie wegens psychisch lijden geen juridische grenzen worden overschreden. Denys vond het een goede suggestie om “mensen met uitgesproken, geradicaliseerde, gepolariseerde attitudes ten opzichte van euthanasie, te onthouden het zelf uit te voeren of toe te kennen.”
‘Dat en het heftige debat dat daarna binnen de beroepsgroep en in de media volgde maakte het natuurlijk wel zwaarder,’ zegt Matthijs terugkijkend op de laatste maanden.
De huidige praktijk is zorgvuldig
Al met al waren er voor hem genoeg redenen om zich nog eens achter de oren te krabben over zijn uitspraken in het eerste interview. Maar nu geeft hij aan dat het gepubliceerd mag worden.
‘Ik heb trouwens geen moment getwijfeld over de juistheid van mijn beslissing over die euthanasie’, verzekert hij me. ‘Het was voor mij meer de vraag of ik met dat interview zou bijdragen aan een afkoeling van de verhitte gemoederen. Ik ben medeondertekenaar van een brief aan het bestuur van de beroepsvereniging van psychiaters waarin we vragen wat te doen om de gemoederen te bedaren. En om te onderstrepen dat de huidige praktijk uiterst zorgvuldig is. Dus dan kan ik moeilijk olie op het vuur gaan gooien.’
Hij zegt het met een lachje, maar even later geeft hij toe ook erg boos te zijn.
‘Het wordt tijd dat we eerlijk en betrouwbaar zijn naar anderen. Eerlijk zijn over de aantallen waarin euthanasie wordt verleend aan mensen met psychisch lijden. Eerlijk over de procedure die nooit volmaakt kan zijn, maar wel degelijk mensen kan helpen die geen reëel perspectief op herstel meer hebben. Dat is niet de grenzen van het verlenen van euthanasie oprekken… dat is proberen recht te doen aan iemands verzoek, met inachtneming van wet- en regelgeving, zorgstandaarden en professionele richtlijnen. Niemand van ons heeft iets van ik doe dit wel eventjes. Je zit met een doodswens van psychiatrische patiënten per definitie met vragen en twijfels. Je beseft dat je nooit helemaal zeker zult weten of zich niet toch nog een kans zou kunnen voordoen om iemand vooruit te helpen. Ik heb tot nu toe het altijd onzekere perspectief op herstel niet als belemmering gezien om euthanasie te kunnen verlenen of daarop een second opinion uit te kunnen voeren. Ik heb wel geleerd dat het onzekere perspectief een reden kan zijn voor een collega om geen euthanasie te willen uitvoeren. Ik heb daar wel meer begrip voor gekregen. Waar ik nog wel altijd moeite mee heb is dat men het gesprek hierover toch niet altijd durft aan te gaan. Terwijl het doorvragen over iemands doodswens, het begrijpen ervan, op zichzelf niet leidt tot suïcide en vaak wel tot meer wederzijds begrip. In mijn optiek is men in de psychiatrie nooit uitbehandeld, maar worden de perspectieven op herstel wel steeds kleiner na elke behandeling die geen verbetering brengt. Chronisch lijden is een bekend fenomeen binnen de psychiatrie. We kunnen dus niet alles genezen of verlichten. Ik ben ervan overtuigd dat we onder ogen moeten zien dat niet iedereen voldoende kan herstellen om het leven te kunnen leven.
Een kop koffie vóór de euthanasie
‘Helemaal zonder stress begon ik de dag dat ik m’n eerste euthanasie gaf niet’, antwoordt hij op mijn vraag hoe het hem was vergaan, die twee-en-twintigste juli. ‘Zoals we hadden afgesproken ging ik het doen met de verpleegkundig specialist waarmee ik samen had gewerkt bij de GGZ. Op tijd vertrokken we naar het huis van haar ouders. Die ochtend wilden we ergens koffie drinken, maar natuurlijk was er op maandagmorgen niks open, behalve een kerk onderweg. Die is erg mooi en een goede plek om tot rust te komen. Ja, en dan bel je aan bij het huis van de ouders van de patiënt en besef je je dat dit het moment is waar je een jaar lang met kleine stapjes naartoe gewerkt hebt. Haar ouders waren er, haar zus met partner, mensen die ik al eerder had ontmoet tijdens de voorbereidende gesprekken. De consulent van het Expertisecentrum Euthanasie hielp me met de voorbereidingen. We waren nog wat te vroeg en kregen daarom nog een kopje koffie aangeboden. Dat hebben we maar gedaan en dat voelde ook wel prima.’
Even is er alleen het geluid van het achtergrondmuziekje in de gelagkamer.
‘Je vroeg aan haar of ze er klaar voor was’, veronderstel ik.
Matthijs knikt. ‘Ze was wel wat zenuwachtig, maar ook heel beslist. En dan gaat het snel. Ik ben vervolgens heel gefocust de spuiten gaan toedienen in de juiste volgorde. Dat mag je niet fout doen en daar was ik me goed bewust van. Na het overlijden condoleer je de naasten, de schouwarts komt en dan is het ook klaar. Ik ben nog wat gaan drinken met die verpleegkundig specialist en daarna naar huis. Ik had mijn agenda voor die dag verder leeg gehouden. Ik heb natuurlijk aan mijn vrouw verteld hoe het was gegaan en de volgende dag gingen we met het gezin op vakantie. Ik heb me geen moment onrustig gevoeld, dat is echt het resultaat van het hele voortraject. Je groeit ernaar toe, weet dat je de goede keus hebt gemaakt.’
Begrafenis
‘We zijn een paar dagen later nog teruggegaan voor de begrafenis, hoewel we al op vakantie waren en vanuit het oosten van het land terug moesten komen rijden. Mijn vrouw begreep dat dit belangrijk voor mij was en ze had het er voor over om met mij samen terug te rijden. Ik ben er die dag overigens wel alleen naartoe gegaan, het is toch mijn ding geweest. Er waren veel mensen, ik denk wel honderd. Ook behandelaars en begeleiders van alle afdelingen waar ze heeft gezeten, soms mensen van jaren terug. En mensen van de GGZ-instelling waar ze woonde. Ik was er van onder de indruk, al die mensen. Ik heb gesproken op begrafenis, op verzoek van de ouders en de patiënte zelf. Dat vond ik een bijzondere eer. Ik heb mijn waardering uitgesproken voor de manier waarop haar naasten tot het einde zijn gaan staan voor wat zij wilde.
Peinzend: ‘Eigenlijk kan ik me nauwelijks voorstellen hoe je dat kan opbrengen. Ik denk dat dat pas kan als je het zelf meemaakt met een naaste.’
Een tweede traject
Ik herinner hem aan zijn vaste voornemen, geuit in het eerste interview, om het niet bij één keer te laten, als hij geconfronteerd zou worden met een euthanasieverzoek.
Dat is niet veranderd, zegt hij: ‘Ik zit inmiddels in een tweede traject en ik kan de geleerde lessen goed in de praktijk brengen. Ik zie dat ik nu sneller tot de kern kan komen en weet welke stappen ik moet zetten.
Ik heb het hele dossier doorgenomen, spreek haar best veel om te zien hoe het met haar gaat, maar de antwoorden op de zorgvuldigheidseisen zijn mij nu wel sneller duidelijk. Ik zie dat ik over mijn eigen vragen en twijfels sneller antwoorden vind. Dat neemt niet weg, dat daarmee de twijfel ooit helemaal weg zal gaan of iemand kan herstellen. Die twijfel zal er denk ik blijven, ondanks alle ervaring die je opdoet. Maar als iemand al een lange behandelgeschiedenis heeft en dat is goed gedocumenteerd en dan vraagt om euthanasie dan kan je ook sneller tot een conclusie komen. Het blijft maatwerk, en bij de een heb je nou eenmaal meer en langere gesprekken nodig om tot de overtuiging te komen, maar ik ervaar in deze casus dat het beeld voor mij sneller duidelijk is.
Second opinions en SCEN-arts
Hij heeft inmiddels al een paar keer een second opinion gegeven.
‘De eerste keer vond ik het best spannend om dat te doen. Je weet dat je advies, een zwaarwegend advies is en dat als je geen alternatieven meer ziet, dat de uitvoerend arts alleen nog de SCEN-arts vraagt om de gehele procedure te toetsen. Dat gevoel neemt wel af als je meer ervaring krijgt. Je weet beter wat je moet beoordelen en ik kan terugvallen op ervaren collega’s als ik met vragen zit.’
‘Er is een groep psychiaters die bereid zijn om second opinions te doen in het kader van euthanasieverzoeken en sommigen van hen zijn ook SCEN-psychiater. De aanvragen die ik krijg komen onder andere van het Expertisecentrum Euthanasie, vanuit het netwerk van KEA, direct van GGZ-instellingen en ook van huisartsen die via een consulent van het EE bij mij uitkomen.
Een second opinion is uitdagend, want in elke casus zitten unieke elementen die op hun merites beoordeeld moeten worden. Zo vind ik dat een leeftijdsgrens van bijvoorbeeld 25 jaar ook geen harde eis kan zijn. Het lijden kent geen leeftijd, al vraagt het overzien van je vooruitzichten wel iets van iemands vermogens. Die zijn niet alleen leeftijdsspecifiek. Ik onderken wel dat je bij heel jonge mensen hun mate van ontwikkeling naar volwassenheid mee moet wegen. Indien nodig moet je iemand beschermen tegen zichzelf. Als je iets van twijfel merkt kun je de beslissing uitstellen. Dat is het mooie van de huidige regelgeving, die geeft je de ruimte om op basis van ieders geschiedenis, ieders situatie je eigen afwegingen te maken. Dat is een groot goed.
Het is nog maar ruim een jaar geleden dat Matthijs van Schendel voor het eerst besloot met een patiënt aan een euthanasietraject te beginnen. Met een mengeling van verbazing en bewondering zeg ik dat hij in dat jaar een grote ontwikkeling heeft doorgemaakt. Als ik de voor de hand liggende vraag stel of hij ook als SCEN-arts zou willen gaan optreden zegt hij lachend dat ik hem net voor ben. In februari gaat hij de eerste les volgen van de opleiding die de medische beroepsvereniging KNMG verzorgt. In de loop van het voorjaar zal hij zijn eerste ervaringen opdoen.
Hij besluit ons gesprek met een berustend gebaar: ‘Het blijven inspanningen voor iets wat je nooit helemaal kan dichttimmeren. Maar daar kan ik me bij neer leggen, want ik heb het idee dat ik deze keuzes maak in het belang van de mens die ondragelijk lijdt en dat ik mijn uiterste best doe om transparant en zorgvuldig te zijn.’
Onno Bosma
Het interview is 16 september 2024 afgenomen