Lonneke Tomas probeert ‘dansend’ mee te bewegen met haar stemmingswisselingen

Bijna elke dag suïcidaal en toch kiest ze voor het leven

 

17 juli 2019. Lonneke ligt op bed. De fijnste plek in haar appartement in Leiden, als het niet goed met haar gaat en ze alleen maar wil slapen. De bank in de huiskamer is ook oké, maar niet voor deze gelegenheid. Ze ligt te wachten. Ze heeft pillen geslikt, verschillende medicijnen die ze de laatste tijd heeft opgespaard. Van een aantal weet ze dat ze erdoor zal sterven, deze keer heeft ze er vast en zeker genoeg ingenomen. Ze ligt al een tijdje op haar rug naar het plafond te staren. Het duurt wel erg lang, denkt ze. Uit ervaring weet ze dat het misschien een kwartier duurt voor ze wegvalt, maar nu ligt ze hier al meer dan een uur. Ze probeert uit alle macht om de slaap te ontvangen, haar gedachten te blokkeren voor die bezit van haar nemen, maar het lukt niet. Ze voelt zich wakkerder dan ooit. Na twee uur beseft ze dat er iets grondig mis gaat, ze heeft geen idee hoe dit gaat aflopen en wordt bang voor wat er met haar gebeurt. Ze besluit de huisartsenpost te bellen, vertelt wat er aan de hand is. Daar kennen ze haar, dit is menens. Ze aarzelen niet om een ambulance te sturen.

Nog altijd klaarwakker staat Lonneke op, loopt naar beneden en wacht tot de ambulance voor de deur staat. Ze doet zelf open, loopt naar de ambulance en wordt op een stoeltje gezet. Ze haalt niet eens het eind van de straat en valt letterlijk om van de slaap die haar nu van het ene moment op het andere uitschakelt. De ambulance stopt en legt haar op een brancard. Maar dat merkt ze al niet meer.

Meer dan twaalf uur later wordt ze wakker op de Intensive Care.

Lonneke vertelt me haar verhaal droogjes, af en toe met een lachje tussendoor. Alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Zoals je vertelt over een vakantie, een onverwachte gebeurtenis, een feestje waarop je een leuk persoon ontmoet. We zitten op de hoekbank in het achterste deel van de kamer-en-suite, met uitzicht op een nogal verwilderde tuin. Op de kleine ronde theetafel is met moeite ruimte gevonden voor een beker met thee en de laptop waarmee ik het gesprek opneem. Gebruikte kopjes, papiertjes, een vaasje, spulletjes zonder duidelijk doel. De kamer-en-suite is een vergrote uitvoering van de theetafel. Ik heb op haar website gelezen over de onwaarschijnlijke hoeveelheid handdoeken, voor een deel bij allerlei gelegenheden gekregen van haar oma.  Die liggen onverwacht netjes opgevouwen op een hoge stapel naast een kastje. Een paar planten zien er gezond uit, als je ze eenmaal tussen allerlei andere spullen in het oog hebt gekregen. In het voorste deel van de kamer staat een elektrische piano, met geopende bladmuziek. Tussen de twee kamerdelen hangt een slinger: Lonnekes Levensdans.

Bipolaire stoornis

Je verwacht van een gastvrouw dat ze bij je binnenkomst al begint met verontschuldigingen voor een heel wat mindere chaos. Zo niet Lonneke. Op haar website heb ik in een recente blog al gelezen dat ze herstellende is van een wekenlange diepe depressie. In de loop van ons gesprek ga ik begrijpen dat de staat van haar woonkamer bij zo’n depressieve periode hoort, ze heeft het maar te accepteren, verzet heeft geen zin. In één van haar blogs schrijft ze dat ze koude koffie drinkt omdat het haar meer moeite kost om naar de kraan te lopen en water te drinken. De complete passiviteit kan alleen doorbroken worden door doelloos op je telefoon door Facebook te struinen. Niemand reageert, dus je bent nutteloos.

Lang, heel lang heeft ze gestreden tegen de inzinkingen die haar met regelmaat overvallen. Op haar site schrijft ze over rapidcycling en ultra-rapidcycling. De begrippen horen bij een bipolaire stoornis. In het eerste geval wisselen depressies en hypomanie elkaar minstens vier keer per jaar af. In het tweede geval vier keer per maand. Dankzij medicatie komen de slopende periodes van ultra-rapidcycling niet meer voor, maar de bijwerkingen van die medicatie zijn niet mis. En, schrijft ze in een blog, ze bevrijden haar niet van de suïcidale gedachten waarmee ze vrijwel elke dag worstelt.

‘Wat dacht je, toen je wakker werd op de Intensive Care?’, vraag ik. Het kost me moeite me te concentreren op Lonnekes antwoord. Mijn gedachten gaan onwillekeurig terug naar juni 2017, precies zeven jaar geleden, toen ik dezelfde vraag stelde aan mijn grote liefde Ella, een week nadat ze in het ziekenhuis was ontwaakt na een ternauwernood mislukte zelfmoordpoging. We zaten in de zon op ons balkon, voor het eerst weer in een ontspannen stemming. Ella kon geen duidelijk antwoord geven. Dat kwam pas maanden later toen ze me tijdens een meerdaagse wandeling vastpakte en zei dat ze blij was er nog te zijn.

Lonneke heeft haar antwoord direct klaar.

‘Ze hebben me gezegd dat ik zou zijn gestorven als ik wél in slaap was gevallen. En het is nooit duidelijk geworden waaróm ik niet insliep. Dat was dus niet omdat ik te weinig pillen had geslikt. Anders was ik niet in die ambulance omgelazerd en twaalf uur buiten kennis geweest. Ik heb daar mijn eigen draai aan gegeven. Dat ik kennelijk diep van binnen niet dood wilde. Een soort overlevingsinstinct. Terwijl ik toch redelijk vastberaden was.’

Met een wat verlegen lachje kijkt ze door haar grote bril met een donker montuur naar het plafond. ‘Misschien waren het mijn ouders wel, die me toespraken. Ik geloof niet meer in een hiernamaals of zo en zeker niet in een God die mijn leven zo vaak ondraaglijk maakt. Het is meer een gedachte. Hoe dan ook, ik besloot toen dat ik voor het leven moest kiezen. Ik ben op 1 december geboren, maar voor mij is achttien juli mijn echte verjaardag. Toen begon mijn project Leven 2.0 Over een week ben ik vijf jaar.’

Levensdans

Ze wijst naar de slinger met de letters Lonnekes levensdans. Haar website heet ook zo en een bundel met eenenzestig blogs die ze in 2021 in eigen beheer uitgaf is getiteld Dansen. Op het omslag staat een balletdanseres die een toorts heeft aangestoken. Tot aan dit interview heb ik gedacht dat ze echt regelmatig danst, maar dat blijkt een misvatting. Het dansen is een metafoor. Ze legt het uit.

‘Ik dans niet echt. Het is dansen door het leven. Dansen gaat over het meebewegen met mijn stemmingen. Me er niet langer tegen verzetten. Toen ik dat woord koos voor wat ik deed, die achttiende juli 2019, wilde ik het geen overleven noemen. Dat klinkt zo lelijk. Het woord is gebaseerd op het lied Verdronken vlinder van Boudewijn de Groot.’

Ik wil precies begrijpen wat ze bedoelt en zoek de tekst van het lied op. Die verduidelijkt veel.

 Om te leven dacht ik je zou een vlinder moeten zijn
Om te vliegen heel ver weg van alle leven alle pijn
Maar ik heb niet langer hinder van jaloersheid op een vlinder
Want zelfs vlinders moeten sterven, laat ik niet mijn vreugd bederven

 Ik vraag of het haar lukt om haar vreugde niet te laten bederven. Ze schrijft toch dat ze nooit is losgekomen van haar suïcidale gedachten?

‘Nee’, zegt ze. ‘Maar er is wel veel veranderd. Ik heb ik weet niet hoe veel keer geprobeerd uit het leven te stappen. Tientallen keren. Al vanaf mijn 21e, toen ik nog geneeskunde studeerde. Meestal met pillen. Maar ook verhanging. Daar ben ik heel ver in gegaan.’

Ze ziet de onuitgesproken vraag op m’n gezicht en schiet in de lach. ‘Ik sprong van mijn bureau, maar blijkbaar had ik het touw niet goed genoeg vastgemaakt. Ik liep ook geregeld naar de spoorwegovergang. Nu nog wel eens trouwens. Ik heb het voordeel dat als ik eenmaal ga bewegen het allemaal wel wat zakt. Dus tegen de tijd dat ik er was dacht ik, oké, dit is misschien niet helemaal handig.’

Opnieuw valt me de neutrale toon op waarmee ze over haar heftige ervaringen vertelt. Ze maakt er voor mij mee duidelijk dat ze die accepteert als een deel van haar bestaan.

Als ze vertelt dat ze ook na haar keus voor het leven een keer of drie een zelfmoordpoging heeft gedaan, dring ik aan: ‘Wat is er dan veranderd na je besluit?’

‘Nou, als ik vroeger bijkwam deed het me niet veel. Een gevoel van, oh, nou ja, prima dan. De psychiater met wie ik een keer daarna in het ziekenhuis sprak vond dat ik beter nog wat langer opgenomen kon blijven. Dat deed ik dan maar, al had ik helemaal niet het gevoel dat het nog nodig was. Ik ben trouwens nooit gedwongen opgenomen.’

Ik probeer haar bij de les te houden: ‘En nu? Die paar keer dat je de laatste jaren bijkwam?’

‘Toen dacht ik kút. Op z’n Lonnekes gezegd.’

‘Omdat het mislukt was?’

‘Nee. Omdat ik het tóch geprobeerd had. Ondanks m’n besluit om voor het leven te kiezen. En omdat het leven langzaamaan ook steeds beter is geworden. Alleen…’

Ze aarzelt. Ik wil vragen waarin de verbetering zit, maar ze is me voor. ‘Ik vertel straks wel wat er beter gaat. Maar soms is het leven helemaal nog niet fijn voor me. Door mijn bipolaire stoornis heb ik nog steeds een keer of vier per jaar een terugval. Die zijn soms heel heftig. Zoals de afgelopen weken. Het was code rood. Mijn suïcidaliteit scoorde een acht of een negen. Tien is een daadwerkelijke poging. Dat heb ik dus niet gedaan. De laatste keer is nu zo’n driekwart jaar geleden. Ik weet het niet precies meer. Nu ben ik zover dat ik denk, dat is allemaal wel leuk en aardig in dat hoofd van je, maar dit is niet de bedoeling.’

FACT-team

Er is heel wat zorg voor nodig om haar door de stemmingswisselingen heen te slepen. Lonneke wordt ondersteund door een FACT-team. De afkorting staat voor Flexible Assertive Community Treatment. Een ambulant, multidisciplinair team van deskundige hulpverleners levert zorg, begeleiding en behandeling aan psychiatrische patiënten die zelfstandig wonen. Ze kwam er in 2017 terecht toen ze aan ultra-rapidcycling leed, aan euthanasie begon te denken en haar GGZ-psychiater vaststelde dat de reguliere zorg haar niet verder kon helpen.

‘Ze hebben me toen een heel goede behandeling gegeven. M’n medicatie ging fors omhoog, zo hoog dat mijn nieren begonnen te protesteren. Dat blijkt uit mijn bloedwaarden, ik heb er zelf nog geen last van. Daarnaast zitten er allerlei specialisten in zo’n team. Verpleegkundigen, casemanagers, een psycholoog, maatschappelijk werk, arbeidsparticipatie, ervaringsdeskundigen. Afhankelijk van hoe je je voelt kan de zorg opgeschaald worden tot wel zeven keer per week. Het vorige weekend heb ik in een respijthuis gezeten, na die week waarin het echt heel slecht met me ging. Dat is een kleinschalige opvang voor psychiatrische patiënten, los van de GGZ. Het wordt gerund door ervaringsdeskundigen. Je kunt er even tot rust komen. Het heeft me geholpen, alleen al omdat ik een paar dagen goed heb gegeten. Nu bel ik om de dag met het FACT-team, of ik vraag of iemand even langs kan komen. Dan helpen ze me om de stip op de horizon weer te zien. Dat het een keer weer beter gaat.’

Ze herhaalt een paar keer dat ze supertevreden is over haar behandelaars.

Stippen op de horizon

Het dringt tot me door dat dit gesprek wel wat meer voor me wordt dan een journalistiek interview. Weer dwalen mijn gedachten af. Nu naar de middag van de 7e oktober 2019 toen Ella enkele uren voor haar tweede, geslaagde zelfmoordpoging in haar dagboek schreef dat het besef dat de depressie weer een keer zou ophouden haar onvoldoende steun bood. Voor haar was er geen stip meer op de horizon.

Ik verman me en vraag Lonneke wat voor haar die stip is. Haar ogen beginnen te glanzen als ze gaat vertellen waarom het al met al veel beter met haar gaat. Het belangrijkste is misschien wel dat ze heeft leren omgaan met de beperkingen die haar bipolariteit haar oplegt. Coping is de gebruikelijke term.

‘Toen ik voor het leven koos was ik een beetje hypomaan. Ik kwam al vrij snel tot de conclusie dat ik mijn leven de tien jaar ervoor stil had laten staan. Nu zou ik het anders gaan aanpakken. Ik ging woorden opschrijven op post-its, die gele stickers. Woorden over grote en kleine opdrachten. Die plakte ik op de muur. Daarna ging ik ze groeperen en voor alle groepjes een plan bedenken. Wat zou ik nog graag willen. Daar ben ik de ene periode wat meer mee aan de gang gegaan dan de andere, natuurlijk afhankelijk van hoe ik me voelde. Zo werd Leven 2.0 echt een project. Ik ben bijvoorbeeld een eigen bedrijf gestart. Dat was nodig om mijn boek met blogs in eigen beheer te kunnen uitgeven. Ik heb een hele grote passie gevonden in mijn werk als ervaringsdeskundige, als spreker en schrijver. Ik wil psychische problemen bespreekbaar maken door mijn eigen voorbeeld te gebruiken. Spreekbeurten vind ik fijn. Als het niet goed met me gaat kan ik het op de automatische piloot doen, dan heb ik niet veel voorbereiding nodig. Ik heb als spreker al heel wat vlieguren gemaakt. Komende dinsdag voor vijftig tot honderd mensen, praktijkondersteuners van huisartsen en medewerkers van de GGZ. Ik geef ze een training over positieve gezondheid. Ik heb een keer voor een gehoor van tweeduizend man gestaan. Ik geef ook college, workshops en ondersteun werkgroepen van de universiteit. Voor een studentenvereniging heb ik gepraat over het bespreekbaar maken van psychische problemen. Ik was een keer bij het UWV over werken met werknemers die in de knoop zitten. Daar zaten zo’n vijftig werkgevers.’

Hoogbegaafd

Verbluft zeg ik dat ze zo te horen heel wat competenties heeft. Ze lacht weer, zegt dat ze hoogbegaafd is, maar een studie nooit heeft kunnen afmaken, al blijft dat een wens.

Een grote stap maakte ze toen ze november vorig jaar een baan kreeg bij Cordaid, de grote organisatie voor ontwikkelingshulp. Nu gaat ze twee dagen per week op de elektrische fiets naar Den Haag (‘Kan ik lekker wakker worden’), vier uur werkt ze thuis. Ze is facility officer en documentbeheerder.

‘Facility is heel afwisselend. Een deel praktisch. Er moesten nieuwe koffiemachines komen, dan moet je een offerteronde gaan doen. Dat kan vanuit huis. Iets heel anders is een plan maken voor vermindering van de milieu impact van ons werk.’

Ik citeer uit één van haar blogs, waarin ze schrijft dat ze tot niets in staat is als ze goed depressief is. Hoe combineert ze dat met zo’n baan en met haar bezigheden als ervaringsdeskundige?

‘Thuis kom ik dan tot helemaal niks. Zelfs aankleden is dan te moeilijk. Maar een stok achter de deur helpt, dat je naar kantoor moét, op de fiets moet gaan zitten. Dat werkt best goed voor mij. Zonder die stok achter de deur lukt het me niet om me te wassen, maar ik kan daar moeilijk stinkend aankomen. Dus ik ging de afgelopen weken twee keer per week in bad, de avonden voor ik naar het werk moest. En ik trok schone kleren aan. M’n FACT-team geeft indien nodig ook dagbehandeling. En mijn leidinggevende stemt wat ik wel en niet doe af op hoe ik er aan toe ben. Alles wat een beetje ingewikkelder is hoef ik nu niet te doen. Alleen nog maar de makkelijke praktische dingen.’

Angst voor afhankelijkheid

Zo stralend als ze antwoordt op mijn vragen over haar levensproject zo aarzelend reageert Lonneke als ik wil weten wat naast de professionele ondersteuning het aandeel van haar sociale netwerk is bij het realiseren van Leven 2.0.

‘Uhhmm,’ begint ze, ongemakkelijk voor zich uitstarend.

‘Ehh… Daar ben ik iets minder goed in. Ik heb geen groot sociaal netwerk. Ik heb problemen met hechten. Ik heb maar één keer een partner gehad, toen ik uit huis ging, kort voor mijn twintigste. Ik heb er geen behoefte meer aan, ben bang me afhankelijk te maken. Die neiging heb ik. Ook als het gaat om hulp te vragen. Ik ben niet alleen bipolair, ik heb ook een persoonlijkheidsstoornis. Reagerend. Niet pro-actief. Afgelopen week bijvoorbeeld, toen het heel slecht ging, belde ik een hulpverlener en zei ik alleen dat het niet zo heel goed gaat. Om ze niet te veel te belasten. Ze kennen me langzamerhand wel en zeiden dat ik kennelijk in crisis zat. Pas toen vroeg ik om hulp. Ik moet duidelijk zijn. Maar dat valt niet mee. Ik heb dat niet geleerd. Of beter, ik heb het afgeleerd…’

Aarzelend. Dan:

‘…door een vroegkinderlijk trauma.’

Na die bekentenis vertelt ze me langdurig over het gezin waarin ze opgroeide. Ze vertelt veel meer dan ze gepubliceerd wil zien. Een gezin met vier biologische kinderen en drie pleegkinderen, waarvan twee zwaar meervoudig gehandicapt. Die werden vooral in huis genomen vanwege de wens van haar moeder. Die wilde graag werken, maar haar vader wilde dat niet. Zijn vrouw hoorde niet voor geld te werken. De pleegkinderen moesten haar moeder een doel in het leven geven. In de praktijk kwam veel van de zorg neer op de eigen kinderen en die zorg was nooit goed genoeg, zoals Lonnekes vader ook verder nooit tevreden over haar was. Je bent hoogbegaafd, waarom zit je op de havo?’ Ze beschrijft zichzelf als een superbraaf kind dat zonder resultaat haar uiterste best deed om goedkeuring van haar vader te krijgen door te doen wat hij van haar verlangde.

Misschien kan ik haar verhaal voor de lezer het best samenvatten met één veelzeggende opmerking die Lonneke in de loop van het gesprek over de situatie in het ouderlijk huis maakte: ‘Het verhaal van Vlaardingen klinkt me heel bekend in de oren.’ Ze verwees daarmee naar een gezin met pleegkinderen waar het kort voor ons gesprek helemaal mis ging.

Haar moeder overleed in 2007, drie jaar nadat ze uit huis ging. Haar vader stierf twaalf jaar later. ‘Hij heeft zijn best gedaan om het allemaal goed te maken, maar voor mij kwam dat te laat. Ik kon dat niet meer accepteren.’

Een warm nest?

Als Lonneke uitverteld is vraag ik verbaasd hoe ik haar verhaal moet rijmen met de liefdevolle veronderstelling dat haar ouders er vanuit de hemel aan hebben bijgedragen dat ze in 2019 een ruimschoots dodelijke hoeveelheid pillen overleefde. Hoe kijkt ze eigenlijk terug op haar jeugd?

Ze pakt een ingelijste foto van een plank met daarop het hele gezin, de ouders, de vier eigen kinderen, de drie pleegkinderen.

‘Ik heb voor studenten een paar keer het gevoel beschreven dat ik uit een heel warm nest kom. Dan denken ze dat ik een harde grap maak. Als ze deze foto zien hebben ze meteen door dat er iets mis is. Maar ik weet dat mijn moeder het uit liefde deed, al die kinderen. Dat ze ons daarmee verwaarloosde, dan kun je onvermijdelijk niet anders. Ze had als devies: als er vijf kunnen eten, kan er nog wel een bij. En als er zes kunnen wonen is er nog wel plaats voor zeven. Dat zijn uitgangspunten waarmee ik heel blij ben. Dat heb ik óók van ze meegekregen. Misschien maakte de enorme liefde die mijn ouders hadden, ook mijn vader, dat hij zo getriggerd werd als dingen niet goed gingen. Ze hebben zichzelf eigenlijk zwaar overschat. Sommige familieleden vinden het moeilijk om hierover mijn blogs en mijn boek te lezen. Terwijl ik daarin lang niet alles beschrijf. Dat heb ik in een tweede boek gedaan, maar dat ga ik niet uitgeven. Dat is alleen voor mezelf.’

Ik vraag of op de geeltjes over haar Levensproject ook staat dat ze zichzelf goed genoeg moet gaan vinden. Weer aarzelt ze over haar antwoord.

‘Dat weet ik eigenlijk niet. Ik weet wel dat ik het moeilijk vind. Terwijl het dus eigenlijk wel goed gaat. Ik ben blij dat ik kan proberen hele kleine veranderingen in de maatschappij te realiseren in de manier waarop wordt aangekeken tegen mensen met psychische problemen. Eigenlijk ben ik blij met alles wat ik doe.’

Lachend: ‘Áls ik wat doe tenminste…’

Ze vertelt opgetogen dat ze sinds haar baan bij Cordaid en haar overige activiteiten niet meer afhankelijk is van uitkeringen. ‘Dat scheelt zóveel stress. Bij het UWV was het moeilijkste dat ik gedeeltelijk werkte en gedeeltelijk niet werkte. Je loopt het risico op naheffingen. Je kunt het bijna niet goed doorgeven. Dan moet je opeens vierhonderd euro terugbetalen. Voor mij is dat belachelijk veel geld. En nu ben ik van het UWV af!’

Nu schatert ze: ‘Géén naheffingen meer! Ik heb geen financieel probleem meer. Ik heb het nu zoveel breder. Sommige mensen lachen als ik het over mijn netto inkomen heb, maar voor mij is het echt het paradijs.’

Vol verbazing, alsof ze het zelf nog nauwelijks kan geloven: ‘Als ik nu een beetje hypo ben en een aankoop doe die achteraf een beetje dom was, dan heb ik twintig euro verspeeld. En dan is dat géén probleem!’

Postcovid

Mijn vraag welke dingen ze echt leuk kan vinden om te doen nu ze financieel wat meer ruimte heeft leidt tot een onverwachte wending in ons gesprek. In haar blogs heb ik er niets over gevonden, maar nu zegt ze dat ze ook nog eens lijdt aan longcovid.

‘Ik vind pianospelen leuk. Tuinieren. Fietsen. Tent achterop en er vandoor gaan. Maar dat is tegenwoordig lastig. Ik moet eigenlijk mijn leven een beetje opnieuw uitvinden. Twee jaar geleden kreeg ik het, vorig jaar nog een herhaling, maar niet zo zwaar. Ik ben heel ziek geweest en ben er nooit van hersteld. Ik moet ongeveer tien tot twaalf uur slapen. Vroeger, als ik me heel slecht voelde ging ik het park in en ging ik net zolang hard lopen tot mijn lichaam pijn begon te doen. Dat kan nu niet meer. Daar baal ik behoorlijk van. Ik kan ook niet lang staan, dat is natuurlijk lastig bij een presentatie. Als deze depressie voorbij is ga ik een keer naar de huisarts, ik hoop dat er iets aan gedaan kan worden. Het vele slapen breekt me echt op.’

Opnieuw verbaasd vraag ik hoe ze dat redt tijdens de twee dagen dat ze acht uur werkt. En opnieuw geeft ze op neutrale toon antwoord, nonchalant bijna, misschien zonder het zich te realiseren demonstrerend hoezeer ze er in slaagt mee te bewegen op wat haar overkomt.

‘Op werkdagen sta ik om zes uur op. Zeven uur op de fiets. Acht uur op het werk. Werken tot half vijf, vijf. Ik kan wel eerder weg hoor, als het echt niet meer gaat. Zes uur thuis. Om tien uur te kunnen slapen moet ik dus om acht uur naar bed. Koken doe ik daarom niet, drie dagen per week laat ik maaltijden bezorgen. Als ik depressief bent kook ik überhaupt niet. Dan is het aller moeilijkste om me aan te kleden en naar buiten te gaan. Dan heb ik dus die stok achter de deur nodig.’

Krassen is verslavend

Ik heb al een tijdje gezien dat ze krassen op haar pols heeft. Ze snijdt zichzelf zei ze al aan het begin van ons gesprek. Nog steeds.

‘Het is heel verslavend. Het werkt namelijk supergoed. Pijn die andere pijn wegdrukt. Mijn pols is nu de enige plek waar ik het doe, dan kan ik het goed verstoppen achter mijn horloge. Als het goed met me gaat doe ik het hooguit één keer per maand. Nu het slecht gaat om de dag. Ik ken een meisje dat er ook mee is begonnen. Die heb ik gewaarschuwd. Als je er niet meteen weer mee stopt heb je er de rest van je leven last van.’

Ik wil haar boek Dansen kopen. Ze haalt het uit een doos in de voorkamer en signeert het voor me met kloeke letters. Lonneke Tomas. Ik zie dat het is opgedragen aan Jac en Marijke Tomas. Haar ouders. Ze laat me de laatste bladzijde zien. Ze schrijft dat zij en haar toen al overleden ouders in juni 2019 voor haar leven kozen. ‘Wat er ook op mijn pad komt, hoe suïcidaal ik vaak nog zal zijn, ondanks de pogingen die nog gaan komen.’  Ze vraagt haar ouders ook om zich niet meer zo ontzettend met haar leven te bemoeien. Want ze wordt helemaal kriegel van dit soort onverklaarbare dingen in haar hoofd.

Onno Bosma

 

Naschrift

In de weken tussen het afnemen van het interview met Lonneke Tomas en het schrijven van het verslag ontplofte in de media de discussie over euthanasie bij psychisch lijden.

Lonneke is een grote uitdaging aangegaan met haar keus voor het leven. Het interview geeft inzicht in de inspanningen die ze daarvoor moet leveren, inspanningen zonder gegarandeerd resultaat, ondanks de omvangrijke ondersteuning die ze krijgt.

In een mailwisseling over het huidige debat schrijft ze me dat niet iedereen zulke inspanningen kan leveren. Met haar toestemming citeer ik haar:

 Het kiezen voor het leven bestaat uit veel factoren die samen komen en waarvoor ik een groot lijden moet trotseren. Er is een berg geluk voor nodig. Als ik daarvan ook maar één factor zou missen, zou ik het denk ik niet kunnen doen. Én de eindelijk werkzame medicatie, én therapie, én mijn omgeving, én mijn karakter, én de juiste begeleiding, én de klik met mijn begeleiders, én mijn intelligentie, én mijn overleden ouders. Zo’n opeenstapeling van geluk is niet iedereen gegeven.

Soms denk ik weleens… wat als mijn nieren er echt mee stoppen en ik niet langer lithium kan slikken?’ Kan ik dan nog doorgaan met het nieuwe leven dat ik nu leid? Mag ik als dat niet zou lukken dan voor euthanasie kiezen? Of zal ik dan eenzaam moeten sterven? En wat dan te denken van de machinist of de politieagent die me vindt?